In Nederland zijn twee streektalen (het Fries en het Nedersaksisch) en 613 dialecten. Enkele tientallen jaren terug beheerste bijna iedereen nog wel een dialect, maar dat is zeker in een provincie als Noord-Holland snel aan het veranderen. Ouders brengen het steeds minder over op hun kinderen en daardoor wordt het in iedere generatie minder.

Het Fries was in mijn jeugd de taal van het dorp en van mijn moeder. Hoewel ik het wel beheerste, spraken we thuis Nederlands. Sinds mijn achttiende woon ik buiten de provincie. Ik hoef nooit meer Fries te spreken. Als ik het probeer, kom ik er al haspelend wel uit, maar vlot gaat het niet meer. Eigenlijk gebruik ik het Fries enkel nog met Mare, spelenderwijs. Toen ze klein was zong ik Friese liedjes met haar. Tegenwoordig spelen we onderweg soms een spelletje waarbij ik een woord in het Fries zeg en zij de Nederlandse betekenis raadt. Het leukste vinden we dat met dieren, omdat Friese dierennamen soms klinken naar het geluid dat ze maken. Een paard is een ‘hynder’ (of, in kindertaal een ‘hoppe’), een kievit een ‘ljip’. Daarnaast leg je de link naar een heel ander leven. Niet het stadse, waarmee Mare opgroeit, maar dat van het platteland met haar eigen kinderavonturen. Vaak ontaardt het woorden raden dan ook in het delen van verhalen over de dingen die ik als kind meemaakte. Van zwemmen met de klas in het kanaal tot spelen met het buurjongetje in het bos.

Beheers je geen streektaal of dialect? Misschien kun je dat van je stad of dorp op internet vinden. Het woorden raden kun je natuurlijk ook met iedere andere taal doen die je spreekt.